Op 11 mei 2017 publiceert NRC Handelsblad een artikel waarin staat dat de Rabobank haar relatie met de Noorse broeders wil verbreken, een christelijke geloofsgemeenschap. In Nederland heten de Noorse broeders officieel de Christelijke Gemeente Nederland (CGN).
De titel van het artikel luidt: ‘Rabo stopt met Noorse broeders’. Het artikel vermeldt dat het besluit van de bank volgt op eerdere berichtgeving in NRC, waarin wordt gesproken over belastingontwijking, fraude, kinderarbeid en het schenden van de Arbeidstijdenwet.
CGN eist (onder meer) een rectificatie. Volgens haar heeft de bank de relatie helemaal niet beëindigd en zijn de beschuldigingen uit eerdere NRC publicatie waarnaar wordt verwezen onjuist. Ook zou NRC geen betrouwbare bronnen hebben.
CGN spreekt niet alleen NRC Media (de uitgever) aan, maar ook journalist Joep Dohmen en hoofdredacteur Peter Vandermeersch. Daarin gaat de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag niet mee. Hij wijst erop dat NRC Media aansprakelijk is voor eventuele onrechtmatige gedragingen van haar werknemers (art. 6:170 BW) en CGN ook niet heeft betoogd dat Vandermeersch en Dohmen los van hun positie als werknemer onrechtmatig hebben gehandeld. De vorderingen jegens hen in persoon worden afgewezen.
De rechter bespreekt vervolgens de gevolgen van toewijzing van de overige vorderingen van de CGN. Toewijzing hiervan zou een beperking vormen op het grondrecht van NRC op vrijheid van meningsuiting, zoals neergelegd in artikel 10 lid 1 EVRM. De NRC groep moet vrijelijk kunnen publiceren over door haar geconstateerde (vermeende) misstanden of anderszins maatschappelijk relevante onderwerpen. Daar tegenover staat volgens de rechtbank het belang van de CGN om gevrijwaard te blijven van berichtgeving waarin zij ten onrechte in verband wordt gebracht met strafbare feiten of gedragingen die in het maatschappelijk verkeer als diffamerend worden gezien.
Volgens de rechter beschikt NRC wel degelijk over correspondentie (die weliswaar niet aan CGN is gericht, maar dat staat ook niet in het artikel) waarin aanwijzingen staan dat de Rabobank haar relatie met entiteiten van de broeders wil verbreken. NRC beroept zich ook op een anonieme bron. De rechter wijst erop dat “een beroep op een anonieme bron vanzelfsprekend met terughoudendheid dient te worden beoordeeld”, maar die anonieme bron in combinatie met de andere aanwijzingen waarop NRC zich beroept leveren wel degelijk voldoende feitelijke onderbouwing op voor de publicatie. Daar komt bij dat stukken die CGN zelf heeft overgelegd bevestigen dat de bank gesprekken met CGN is gestart omdat zij van plan is haar bancaire relatie met CGN te verbreken. En dat de kop boven het artikel en de eerste zin van het artikel ook kunnen worden opgevat alsof het verbreken van de relatie al een vaststaand feit is, wordt volgens de rechtbank voldoende ontkracht door de tweede zin van het artikel en het weergegeven wederhoor.
De verwijzing naar de beschuldigingen in eerdere publicaties in NRC kan volgens de rechter niet los worden gezien van een oordeel over de juistheid van die beschuldigingen. En CGN heeft aangekondigd daarover een bodemzaak te starten. Dat zal zij dan moeten afwachten. Bovendien heeft NRC stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van die beschuldigingen en die stukken zijn door CGN niet gemotiveerd betwist. Er is dan ook geen reden voor een voorlopige maatregel vooruitlopend op een bodemzaak.
Dat NRC de reactie van CGN niet integraal heeft overgenomen maakt niet dat de geboden wederhoor gebrekkig is. De kern van de reactie is immers in het artikel opgenomen.
De vorderingen worden afgewezen.
Al eerder vond er een kort geding plaats tegen NRC over een publicatie over de Noorse broeders. Ook toen werden de vorderingen afgewezen.
NRC werd in deze zaak bijgestaan door Jens van den Brink en Emiel Jurjens.