Rond de verkiezingen voor de Doema (vertegenwoordigende lichamen in Rusland) hebben journalisten van de Russische krant Arsenyevskiye Vesti in 2003 een reeks satirische en parodiërende artikelen gepubliceerd over de kandidaten en de verkiezingen. Deze werden gekenmerkt door een Russisch online stripfiguur, een jonge vrouw genaamd Masyanya, die toen erg populair was. Zij reisde van St. Petersburg naar Vladivostok als verkiezingswaarneemster en leverde op een komische maar kritische manier commentaar op allerlei misstanden en politieke figuren. De journalisten voerden Masyanya op als een prostituee die commentaar leverde op de individuele kenmerken van alle kandidaten, waarbij zij nogal wat scheldwoorden en straattaal in de mond nam.
Naar aanleiding van een klacht van een van de geportretteerden – de heer V., een politieke kandidaat – is een strafvervolging tegen de journalisten ingesteld, waarbij de journalisten wegens belediging zijn veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding. De journalisten stapten daarop naar het EHRM, omdat zij vonden dat de veroordeling een inbreuk was op artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting en persvrijheid). De satirische en parodiërende artikelen hadden betrekking op de verkiezingen en waren daarmee een kwestie van openbaar belang dat tot een publiek debat heeft geleid. Volgens de journalisten ging het de Staat ook niet om het beschermen van de rechten en belangen van V. Hun veroordeling was bedoeld om een voorbeeld te stellen voor andere journalisten die eventueel kritiek wilden leveren op de overheid.
De Russische Staat voert aan dat de journalisten niet zijn vervolgd voor de ideeën en meningen die de journalisten naar buiten brachten, maar voor de manier waarop ze dit deden. In het Russische Strafrecht is het beschadigen van iemands eer en waardigheid strafbaar indien het op een onfatsoenlijke wijze gebeurt. Het gebruik van de scheldwoorden en dergelijke uitdrukkingen zijn onethisch en onzedelijk vanwege hun negatieve invloed op het publieke moraal. Dit, en de relatief milde straf die de journalisten kregen, zou het strafrechtelijk proces en de opgelegde sanctie rechtvaardigen.
Stijl is journalistieke vrijheid, ook keus voor straattaal
Het Hof stelt in dit arrest (Grebneva en Alisimchik t. Rusland) voorop dat bij perspublicaties over onderwerpen van algemeen belang extra vrijheid aan journalisten moet toekomen, en er minder ruimte is voor de ‘margin of appreciation’ (de ruimte die nationale staten hebben bij het toepassen van mensenrechten en de bijbehorende belangenafweging ). Het Hof geeft verder aan dat eventuele stijlvormen, ook als die grof en straattaal-achtig zijn, tot de vrijheid van de journalist behoren.
Met betrekking tot de vorm van expressie, oordeelt het Hof dat beledigende taal buiten de bescherming van de vrijheid van meningsuiting kan vallen, als het neerkomt op louter denigreren. Dit is bijvoorbeeld het geval als de publicatie het beledigen van een bepaald persoon als enig doel heeft (zoals in de zaak Skalka v Polen). Het gebruik van vulgaire zinnen op zich is echter niet doorslaggevend bij de beoordeling van een beledigende publicatie. Dit kan namelijk ook alleen stilistische doeleinden dienen. Ook eventuele stijlvormen, zelfs als die grof en straattaal-achtig zijn, vormen een deel van de communicatie en behoren samen met de inhoud van de publicatie tot de vrijheid van de journalist.
Satire en parodie extra bescherming rond verkiezingen
Verder oordeelt het Hof dat aan satire en parodie extra waarde toekomen in de context van verkiezingen, waarbij de kandidaten meer moeten kunnen verdragen. De beoordeling of een publicatie, opmerking of uitdrukking beledigend is, moet afhangen van een onderzoek naar de ideeën die de journalisten willen meegeven, en de context waarin ze werden gemaakt. In dit geval heeft de nationale rechter ten onrechte geen rekening gehouden met de bijzondere sociale en politieke context waarin de artikelen zijn gepubliceerd en met de algemene toonzetting van de reeks van artikelen.
Chilling effect
De boete die is opgelegd vindt het Hof, in tegenstelling tot de Russische Staat, helemaal niet laag, aangezien het duidelijk is dat deze sanctie flink belastend is voor de journalisten. Daarnaast is de hoogte van de boete niet van belang, het gaat om het feit dat de journalisten veroordeeld zijn (zie voor een vergelijkbare redenering Lopes Gomes da Silva v. Portugal). Deze strafrechtelijke veroordeling voor veronderstelde belediging en bijbehorende sanctie zullen hoogstwaarschijnlijk journalisten ervan weerhouden publieke figuren te bekritiseren en daardoor bij te dragen aan de publieke discussie over kwesties in de samenleving. De veroordeling is onder al deze omstandigheden niet proportioneel en er is daardoor een onrechtmatige inbreuk op artikel 10 EVRM.