Van P. eiste schadevergoeding van Het Parool omdat Het Parool in 2009 zijn foto had gepubliceerd bij een artikel over hem. Van P. werd verdacht van het doodsteken van een hulpverleenster van Spirit, een hulpverleningsinstantie voor dakloze jongeren, en het ernstig verwonden van twee andere hulpverleensters. Hij had deze misdaad ook bekend. Aanleiding voor de fatale steekpartij wasdat Van P. door de medewerksters werd aangesproken op zijn agressieve gedrag. Van P. is inmiddels onherroepelijk veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf en TBS.
Het Parool ontdekte dat Van P. had meegewerkt aan een documentairereeks “Vrije Radicalen” van de NPS, waarin een groep jongeren die zich tegen de samenleving had gekeerd door een cameraploeg werd gevolgd. Van P. sprak over zijn strafblad, het litteken in zijn gezicht dat hij bij een vechtpartij had opgelopen en zijn bewondering voor de bende de Crips. Het Parool vond dit gezien de laatste gewelddadige daad van Van P. zeer nieuwswaardige informatie. Bij het artikel werd een still uit de documentaire geplaatst waarop het gezicht van Van P. met het litteken goed te zien was. De documentaire was op het moment van publicatie door Het Parool nog via Uitzending Gemist beschikbaar.
Was het goede journalistiek of was Het Parool te ver gegaan? Anders dan in ons omringende landen gaan de media in Nederland doorgaans terughoudend om met het publiceren van namen en portretten van verdachten en veroordeelden. Die terughoudendheid staat steeds meer ter discussie. Verspeelt een mens zijn recht op privacy niet (deels) op het moment dat hij een (ernstige) misdaad begaat? Is de media-aandacht niet een gevolg van zijn eigen handelen dat hij zal moeten accepteren? Zie het Springer-arrest van het EHRM: “The Court has held, moreover, that Article 8 cannot be relied on in order to complain of a loss of reputation which is the foreseeable consequence of one’s own actions such as, for example, the commission of a criminal offence”.
De rechtbank Amsterdam oordeelde dat Van P. geen recht op schadevergoeding had en dat Het Parool de foto mocht publiceren. Het Hof Amsterdam besliste anders. Weliswaar had de foto zeggingskracht, was hij relevant en toonde gen “details of his private life”, uiteindelijk woog het Hof het recht op privacy van Van P. zwaarder dan de vrijheid van meningsuiting van Het Parool. Het Parool had de foto ook met een balkje kunnen plaatsen, aldus het Hof. Van P. kreeg een schadevergoeding van € 1.500. Het oordeel van het Hof getuigt wel van een opmerkelijke opinie over het internet: “Dat thans nog portretten van Van P. op internet kunnen worden gevonden (afkomstig uit de documentaire en de rapclip), kan niet tot een ander oordeel leiden. Van belang is immers dat Het Parool c.s. destijds een foto hebben gepubliceerd in de krant, die – anders dan bij het gebruikmaken van internet – in één oogopslag en zonder verdere handelingen waargenomen kon worden.”
Teleurgesteld over de uitspraak van Het Hof tekende Het Parool cassatie aan. Op 4 oktober 2013 wees de Hoge Raad het cassatieberoep af. De Hoge Raad mag zich niet met de feiten bemoeien en beoordeelt alleen of het recht goed is toegepast en of de beslissing begrijpelijk is gemotiveerd. Omdat het Hof artikel 8 en 10 EVRM tegen elkaar heeft afgewogen en zich heeft uitgelaten over de concrete feiten en omstandigheden in deze zaak – en dus niet in het algemeen heeft geoordeeld dat het publiceren van een herkenbare foto van een verdachte nooit zou mogen – laat de Hoge Raad het oordeel van het Hof in stand.
De Hoge Raad is nogal kort van stof en laat zich niet uit over belangwekkende uitspraken van het EHRM als Springer en Caroline Von Hannover II, net zo min als het Hof dat in zijn arrest had gedaan. Dat is jammer, want het was interessant geweest te weten hoe de uitkomst in deze zaak zich tot die Europese rechtspraak verhoudt. Daarover tasten wij nu in het duister.
Zie ook cassatieblog.nl voor een uitgebreide bespreking van het arrest.
Het Parool werd bij de rechtbank en het Hof Amsterdam bijgestaan door Jens van den Brink en in cassatie door Sikke Kingma.
Update: De zaak is voorgelegd aan het EHRM, dat de klacht op 20 september 2016 ‘inadmissable’ oordeelde.