De escortbaas die voorlopig veroordeeld is voor een mislukte huurmoord en de eerste Google Spain zaak in Nederland bracht, blijkt zijn pijlen gericht te hebben op Peter R. de Vries. De zaak draait deze keer uiteraard niet om zoekresultaten, maar om de verborgen camerabeelden die eerder in Peter R.’s programma Misdaadverslaggever getoond werden (en waarover de potentiële opdrachtnemers ook al een kort geding aanspanden). De escortbaas vindt dat hij ten onrechte met de huurmoord geassocieerd wordt. Niet omdat hij nooit van plan was zijn concurrent om te laten leggen, maar omdat de ‘huurmoordenaars’ er met het geld vandoor gingen. Hij spant daarom – drie jaar na dato – een kort geding aan en eist onder meer een aanzienlijk voorschot schadevergoeding, plus afgifte van de ruwe beelden (waarop ontlastende feiten zouden staan).
Schadeclaim
De voorzieningenrechter maakt korte metten met de schadeclaim. In het programma is geen ontlastend feitenmateriaal achterwege gelaten. Peter R. de Vries mocht dus met naam en beeld over de mislukte huurmoord berichten. Daarbij legt de rechter haarfijn uit welke ruimte de programmamaker heeft en hoe moet worden omgegaan met verborgen-camerabeelden.
“Uitgangspunt is [..] dat het tonen van herkenbare beelden rechtmatig is. Dit kan in uitzonderlijke gevallen anders zijn indien bijvoorbeeld iemands recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer in het gedrang komt. Het is in beginsel aan – in dit geval – [Peter R. de Vries] om de vorm van zijn programma te bepalen. Zijn redactie heeft ervoor gekozen om [eiser] herkenbaar te tonen in de tv-uitzending. Bij de beantwoording van de vraag of [Peter R. de Vries] gebruik had mogen maken van de heimelijk opgenomen beelden zonder dat [eiser] onherkenbaar werd gemaakt (bijvoorbeeld door middel van ‘blurren’ of ‘wipen’) dient een afweging gemaakt te worden tussen twee fundamentele rechten. Enerzijds de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] en anderzijds de vrijheid van meningsuiting van [de programmamakers]. De misstand die in de tv-uitzending naar voren wordt gebracht, is echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter van zodanige ernst dat gesproken kan worden van een ‘matter of public interest’. [Peter R. de Vries] heeft in zijn hoedanigheid van misdaadverslaggever de taak om deze misstand ter kennis van het publiek te brengen. Hij mag, gelet op zijn hoedanigheid van misdaadjournalist, in grote mate zelf bepalen op welke wijze hij de verkregen beelden in zijn programma wil gebruiken.”
Als veroordeelde crimineel of betrokkene bij een misdrijf heb je dus te dulden dat deze misstand onder de aandacht wordt gebracht. Blurren is – in ieder geval in deze zaak – niet nodig. Uiteraard is het altijd oppassen. In tegenstelling tot ons omringende landen wordt in Nederland soms kritisch gedacht over het afbeelden van verdachten en veroordelen.
Afgifte van de ruwe beelden
Ook de vordering tot afgifte van de ruwe beelden wordt afgewezen. De escortbaas lijkt er vrij zeker van dat deze beelden zijn strafzaak kunnen baten en hij deed daarom een beroep op zogenaamde exhibitieplicht (afgifte van ‘bepaalde bescheiden’). De voorzieningenrechter wijst dit verzoek af omdat de escortbaas niet heeft uitgelegd waarom hij hierbij het vereiste rechtmatig belang heeft.
Uit het vonnis blijkt dat de programmakers ten behoeve van de procedure desalniettemin extra beeldmateriaal in het geding hebben gebracht. Hiermee wilden zij vermoedelijk aantonen dat er geen reden is om uit te gaan van ontlastend feitenmateriaal. In principe is de programmamaker hier niet toe gehouden. In dergelijke procedure kan dat soms tot een dilemma leiden: aantonen dat je gelijk hebt, of je journalistieke bronmateriaal prijsgeven.
Spoedeisend belang
Bij deze hele zaak rijst de vraag of het allemaal niet een beetje laat is. Een kort geding drie jaar na uitzending is opmerkelijk (waarbij het natuurlijk niet vreemd is dat de escortbaas een poging doet de ruwe beelden op te vragen als hij denkt dat dit zijn strafzaak baat). De voorzieningenrechter lijkt er echter geen enkel probleem mee te hebben alle eisen – zelfs het voorschot schadevergoeding – te beoordelen. Dat komt omdat het programma kennelijk nog op YouTube staat: “De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering nu de gewraakte tv-uitzending nog altijd op internet, YouTube, te vinden is en [eiser] stelt daardoor (immateriële) schade te lijden.”
Het vreemde is dat de programmamakers het programma helemaal niet op YouTube gezet hebben. Dat maakt de vaststelling van spoedeisend belang wat eigenaardig. Kort en goed is het programma drie jaar geleden uitgezonden en ontstaat pas nu in kort geding discussie over de rechtmatigheid hiervan (ten aanzien van escortbaas). Dat een derde het op YouTube post zou eigenlijk niet moeten leiden tot spoedeisend belang van de vorderingen ten aanzien van Peter R.’s televisieprogramma uit 2012.
De bewuste aflevering van Misdaadverslaggever leidt inmiddels tot een interessante lijst jurisprudentie. Voor wie het nog eens na wil lezen: eerste kort geding aangespannen door de potentiële uitvoerders van de moord en procedure tegen Google.