Het telecombedrijf Pretium spant regelmatig rechtszaken aan tegen media die negatief over het bedrijf berichten (voor recente voorbeelden, zie MR 12012 en MR 9331). In kort geding heeft Pretium tot aan de Hoge Raad zonder succes geprocedeerd over een artikel in Kassa Magazine uit 2008, geschreven door de heer Veenstra (eindredacteur van Kassa). Pretium startte ook een bodemprocedure over dit artikel tegen de VARA en Veenstra. De rechtbank wijst ook in de bodemprocedure alle vorderingen van Pretium af.
De uitspraak van de rechtbank bevat interessante overwegingen over de manier waarop de media mogen berichten over klachten. Daarnaast legt de rechtbank kort en krachtig het kader uit voor wederhoor. Tot slot gaat de rechtbank in op de ‘procedeerlust’ (zoals de rechtbank het noemt) van Pretium.
Berichtgeving over klachten
Pretium had aangevoerd dat de VARA niet over de klachten had mogen berichten omdat ze onjuist zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer. Een nieuwsmedium mag in haar berichtgeving klachten beschrijven zolang deze daadwerkelijk bestaan en “enigszins serieus te nemen zijn”:
“In het artikel wordt een beschrijving gegeven van de klachten[I]. Dat is op zichzelf niet onrechtmatig. Wel moet daaraan de eis worden gesteld dat hierover naar waarheid wordt bericht, met andere woorden: die klachten moeten er wel zijn en ook de strekking hebben die Veenstra beschrijft in zijn artikel. Van Veenstra kan bovendien worden verwacht dat hij onderzoekt of de desbetreffende klachten enigszins serieus te nemen zijn.”
De rechtbank overweegt vervolgens dat de media ook conclusies mogen trekken uit de klachten. Daarbij is van belang dat een klacht ook legitiem kan zijn als een bedrijf geen regelgeving heeft overtreden:
“[E]en consument kan zich ook onheus bejegend voelen door de wijze waarop een wervingsgesprek is gevoerd zonder dat regelgeving is overtreden. Ook over dergelijke klachten mag bericht worden.”
Wederhoor
In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, bestaat er geen algemene regel die voorschrijft dat een journalist altijd gelegenheid moet bieden voor wederhoor. De rechtbank formuleert dat in haar vonnis als volgt:
“Er bestaat echter geen algemene regel die meebrengt dat een journalist die zich negatief uitlaat over een bedrijf altijd vooraf aan dat bedrijf een weerwoord moet vragen. Een dergelijke regel zou de vrijheid van meningsuiting te zeer inperken.”
In dit geval was er voldoende feitelijke grondslag voor de kritiek van Veenstra. Daarom geldt, zo oordeelt de rechtbank: “het vooraf informeren van Pretium had Veenstra derhalve niet op het spoor gezet van inhoudelijke onjuistheden in het artikel.”
‘Procedeerlust’
De rechter gaat ook in op de ‘procedeerlust’ van Pretium, waarvan Veenstra zegt: “een bedrijf dat een vaste plek lijkt te hebben gereserveerd bij de rechtbank, voor het voeren van zaken.” Het artikel beschrijft een aantal van deze rechtszaken en het is duidelijk dat Veenstra kritisch is over de procedeerlust van Pretium. De rechtbank oordeelt dat dit niet onrechtmatig is en overweegt daarover het volgende:
“Pretium betoogt terecht dat het haar vrijstaat om in rechte op te treden tegen haar onwelgevallige uitingen over haar bedrijf. Het staat de Vara c.s. evenzeer vrij om hun mening over de procedeerlust van Pretium wereldkundig te maken.”