De Hoge Raad verwierp in een arrest van vandaag de cassatie tegen het arrest van het Hof Den Haag over het boek De Gekooide Recherche van Michiel Princen, over zijn ervaringen als rechercheur bij de politie. Eiser in deze zaak is Jonathan T., die al meermalen onderwerp is geweest van publicaties en over wie ook een boek is geschreven, waarbij hij ook herkenbaar is afgebeeld, en met zijn volledige naam is genoemd. Daar heeft hij ook eerder over geprocedeerd. Eerder trad hij bijvoorbeeld zonder succes op tegen publicatie van dezelfde foto door Quote.
T. deed zich ten onrechte voor als advocaat en werd beschuldigd van oplichting van meerdere BN-ers, waaronder de weduwe Endstra. T. is uiteindelijk veroordeeld tot 3,5 jaar gevangenisstraf. In het boek wordt de strafzaak tegen T. beschreven en wordt T. opgevoerd met volledige naam en een herkenbare foto, waarop hij op de rode loper te zien is met de weduwe Endstra.
T. startte daarop een civiele procedure tegen de Nederlandse Staat, de Nationale Politie en auteur – en voormalig rechercheur – Princen van het boek over deze passage. Hij wilde onder meer dat het boek uit de handel zou worden genomen.
Volgens T. had Princen zich schuldig gemaakt aan schending van zijn ambstgeheim en waren T’s recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer en zijn rechten onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geschonden.
Volgens T diende het voorkomen van zijn naam en het tonen van een foto van hem alleen maar de bevrediging van publieke nieuwsgierigheid. Dat was het hof niet met hem eens: “Princen heeft toegelicht dat hij ervoor heeft gekozen de problemen binnen de recherche inzichtelijk te maken aan de hand van het verloop van het onderzoek in strafzaken waarover in de media al breed was bericht, zoals de zaken tegen H., P. en T. Die koppeling van het bekende (de strafzaken) aan de boodschap (de opsporingsproblemen) kan de controleerbaarheid en geloofwaardigheid en daarmee de zeggingskracht vergroten. In die zin draagt ook het noemen van de naam van T. en het tonen van zijn portret bij aan het hiervoor genoemde algemeen belang. Het betoog van T. dat Princen het nagestreefde doel ook had kunnen bereiken zonder zijn naam te noemen treft in zoverre dus geen doel.”
Daarbij speelde mee dat de feiten die over hem in het boek staan, al eerder waren gepubliceerd. Dat gold ook voor de beschrijving van hem als oplichter, en informatie over zijn seksuele geaardheid.
Het hof wijst nog op de bekende regel uit het Springer arrest, dat geen beroep kan worden gedaan op het recht op bescherming van reputatie als het verlies van goede naam een voorzienbaar gevolg is van het eigen gedrag, zoals het plegen van een strafbaar feit. “Die publiciteit was in dit geval extra goed te voorzien vanwege de bekendheid van ten minste één slachtoffer van de door [appellant] gepleegde strafbare feiten, te weten [de weduwe Endstra]. Niet in geschil is dat [slachtoffer] als de weduwe van Endstra kan worden gekwalificeerd als een publiek persoon.”
Bovendien ging T om met allerlei andere bekende Nederlanders en trok hij daarom ook zelf aandacht van de media. Dat gedrag van brengt ook mee dat zijn beroep op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer minder zwaarder weegt.
Er is T geen wederhoor geboden, maar dat is ook geen absoluut recht en het ontbreken ervan maakt de publicatie niet onrechtmatig.
Het beroep op de Wbp (inmiddels de AVG) wordt eenvoudig afgeserveerd; de uitingsvrijheid weegt hier zwaarder dan de belangen die de Wbp beschermt.
Ook meer in het algemeen weegt de uitingsvrijheid hier volgens het hof zwaarder dan de het recht op privacy waar T zich op beroept. Zijn vorderingen worden afgewezen.
De Hoge Raad heeft vandaag het cassatieberoep van T. verworpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO. Dat betekent dat de Hoge Raad de zaak afdoet zonder inhoudelijke motivering, omdat het cassatieberoep ongegrond is en geen juridisch belangrijke nieuwe vragen oproept.