In 2013 trok de gemeente Utrecht de vergunningen in van de exploitanten van de “prostitutieboten” aan het Zandpad. De burgemeester van Utrecht werd in april 2014 door het AD geïnterviewd over het Zandpad en zei in dat interview: “Laat ik beginnen met dat het volstrekt terecht is dat de vergunningen van de exploitanten zijn ingetrokken. Wat daar gebeurde, tart elke beschrijving.” Dit schoot in het verkeerde keelgat bij twee (voormalige) exploitanten van de boten. Zij eisten in kort geding rectificatie van de burgemeester in persoon en de gemeente. De voorzieningenrechter wees echter de eisen van de twee exploitanten af.
De exploitanten hadden met name aangevoerd dat de uitspraak van de burgemeester onrechtmatig jegens hen zou zijn, nu hij met zijn uitspraak hen in verband zou hebben willen brengen met mensenhandel. De voorzieningenrechter volgt deze lezing niet en overweegt dat de burgemeester het woord ‘mensenhandel’ niet gebruikt in het interview. Ook worden de twee exploitanten niet specifiek genoemd door de burgemeester.
Zelfs als de burgemeester echter op mensenhandel zou hebben gedoeld en de geïnformeerde lezer zijn uitingen in verband zou hebben gebracht met de twee exploitanten, zo oordeelt de voorzieningenrechter, dan maakt dit zijn uitingen nog steeds niet onrechtmatig. Met verwijzing naar een aantal onderzoeksrapporten oordeelt de voorzieningenrechter namelijk dat er voldoende steun in de feiten bestond voor de uiting “Wat daar gebeurde, tart elke beschrijving”.
In het algemeen geldt dat beperkingen op de uitingsvrijheid van politici met de grootst mogelijke terughoudendheid moeten worden beoordeeld. De voorzieningenrechter neemt dit in deze zaak echter niet expliciet in het toetsingskader mee.