In een principiële zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam geoordeeld dat Nijntje-parodieën zijn toegestaan.
Eerder stond de kort geding rechter al vijf van de zeven voorgelegde prenten toe. Het Hof trekt de grenzen nog ruimer: alle plaatjes waartegen Bruna bezwaar maakte kunnen volgens de rechter door de beugel. Het plaatje hierboven (nijn-eleven) was op basis van het vonnis van de kort geding rechter uit 2009 niet toegestaan, maar het Hof oordeelt dat ook deze parodie een kennelijk humoristische en ironiserende bedoeling heeft. Het is niet nodig dat iedereen er om kan lachen. Ook dit plaatje mag dus op internet.
Het Hof overweegt: “De bedoeling van deze afbeeldingen, die in combinatie met de bijbehorende teksten in schril contrast staan met de oorspronkelijke figuur Nijntje, is onmiskenbaar het opwekken van de lachlust, waaraan niet afdoet dat lang niet iedereen de gewraakte afbeeldingen even grappig of gepast zal vinden. Het gaat hierbij om parodiërend gebruik, immers om nabootsingen in een enigszins gewijzigde vorm waardoor de figuur Nijntje tot voorwerp van de lachlust wordt gemaakt en waardoor de teneur van het oorspronkelijke werk op humoristische, overwegend ironische wijze wordt veranderd. Dat contrast wordt versterkt door de combinatie met de begeleidende teksten. Waar de teksten van Dick Bruna bij uitstek kindvriendelijk en geweldloos zijn, zijn de teksten bij de gewraakte afbeeldingen veelal grof en agressief. (…)
Zo is achtereenvolgens onder meer sprake van Nijntje in verband met een hardcore feest, stoned als een garnaal, een trancenicht, pep en hakkûh. Dat is evident parodiërend gebruik waarbij het werk zelf op de korrel wordt genomen en waarbij de spot er dik bovenop ligt. Dat gebruik is, objectief bezien, in overeenstemming met hetgeen naar de regels van het huidige maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is, ook indien daarbij in aanmerking wordt genomen dat Bruna zich als geestelijk vader van Nijntje erdoor beledigd voelt (…).”
Het Gerechtshof oordeelt dat er geen sprake is van auteursrechtinbreuk, omdat de plaatjes onder de parodie-exceptie vallen. Mercis en Bruna hadden zich daarnaast ook op het merkenrecht beroepen. Het Hof wijst ook dat beroep af: “In aanmerking nemende de vastgestelde humoristische bedoeling, het ontbreken van concurrentiemotieven, de bewaarde afstand tot de merken van Mercis en het ontbreken van verwarringsgevaar is (…) sprake van een geldige reden.”
Otto Volgenant van Kennedy Van der Laan trad op namens Punt.nl in deze zaak.